zaterdag 17 september 2011

Kwak.

"Goed, hier plof ik neer," zei ik in mezelf en voegde de daad bij de gedachte.
De eerste dag als zogenoemde werkeloze was een feit, na opzij gezet te zijn door mijn laatste werkgever tot nog toe. Het was een particulier bedrijfje dat kortverblijfopvang aanbood, gericht op kinderen en jongeren met een verstandelijke achterstand of beperking, welk woord je er ook aan geven wil.
Een trauma rijker dankzij mijn voormalige baas èn de zijne vond ik het een goed moment om eventjes met mijn kont op de grond niets méér te doen dan mijn kont op die grond te houden en fijn de naderende lentebries dóór de februari-kou heen te ruiken.

Het Kronenburgerpark in Nijmegen was in dat seizoen niet druk. Sterker nog, toen ik er op die dag neerzat, was ik de enige. De enige mens, want de eenden waren de ware en vaste bewoners van het park. Ze lieten zich de menselijke aandacht welgevallen voor zover het hen beviel. Een enkeling had zelfs alle angst of gêne opzijgeworpen en wilde met haar of zijn lange hals maar altegraag wat in je tas rondsnavelen. Op die manier kende ik de Kronenburger-eenden.

Ik keek voor mij uit, haalde rustig en diep adem en liet het woord "werkeloos" nog eens -en nóg eens tot me doordringen. Een economische positie waarin ik mij nog nooit had bevonden in die zesendertig jaren die ik leefde. Werkeloos. Zo had ik mij nooit gevoeld. Zo voelde ik mij op dat moment ook niet. Opgejaagd, als een eend, ja, zo voelde ik mij wel.
Wat verlangde die samenleving, de goegemeente nu van mij? Dat ik aardbeien ging plukken? Ach, als kind had ik dat al een blauwe maandag gedaan -en als dat het enig mogelijke bleek, zou ik zeker buigen voor de zomerkoninkjes en ze stuk voor stuk plukken. Maar vermoedelijk was ik te duur.

Een schrijver, dat was wat ik was. En een eigenwijze. Beide buiten kijf.
Wie had toch het recht mij in andere rollen te willen zien, puur en alleen omdat ik mee belasting moest betalen? De samenleving, scheen. Daarin stond ik niet alleen...
Met schrijven verdiende ik geen geld. Maar;
"Geld, geld, geld,
ôh als ik het had dat geld,
dan riep ik:
'Hoeveel kost die zeilboot?'
'Twintig mille.'
'Wat een schijntje zeg!
Nee, hij hoeft niet worden ingepakt,
want ik vaar er meteen mee weg
naar de Rivieira,
naar de Rivieira."
Annie M.G. Schmidt. Ik had alleen in die zin wat met geld, dat ik het allergraagst afgeschaft zag. Dat maakte het dan ook een veelzijdige uitdaging, mijn werkeloze positie: niet te willen teren op iemand anders' inkomen en tegelijkertijd een weg zien te vinden naar een maatschappelijke verandering, eentje die al in gang gezet was, een, bah-bah, "nieuwe-tijd" waar ik geen betere uitdrukking voor had, maar waar mijn onderbuik, mijn wezen van aanvoelde wat het betekende. Daarbij hoorde geld, in deze vorm sowieso, niet. Het was bijna een spagaat waarin ik stond, maarnee, ik zat in kleermakerszit, op gras, met lekker warme kleren aan.

Als de hieraan voorafgegane tien jaren tien minuten waren, dan begon die tijdspanne ná het breken van een acht minuten durende liefde. Vrijgevochten lustte ik het leven rauw die eerste minuut daarna -en propte alle vruchten die voorhanden kwamen gulzig in mijn mond, tot na anderhalve minuut twee vliegtuigen Amerikaanse dromen in duigen deden vallen -en de mijne op hun grondvesten schudden.
Voorheen wars van drugs werd ik prompt een blower. Ik zocht en vond nieuw werk en een nieuwe woning en trof daar een Medusa aan wier gif mij haast fataal werd. Toch stond ik op en liep door.
Werken voor een bank, ik? Wie had dat ooit gedacht?
'If you cannot beat them, join them,' gaf ik inhoud aan dit lot -en na drie minuten legde een kleine David het vuur aan de schenen van de grote Goliath, die één keer nieste en daarmee al de vlam uitblies. Goliath had mij nu alleen gezien en maakte mij zo goed als hij kon het leven zuur, met targets, protocollen, beoordelingen en meer van zulks, de duimschroef almaar steviger aandraaiend.
In de achtste minuut draaide de wind; de kredietcrisis begon. Ik vond die eerder genoemde werkstek in de zorg. Na al deze tijd bankklerk geweest te zijn, werd ik niet, nee niet ingewerkt meteen alleen op een groep kinderen gezet. Een halve minuut later wees ik mijn baas, met het zweet in mijn handen, op de oversekste pedo's en andere gevaarlijke gekken uit het nieuws en vroeg hem om bescherming, niet alleen van de kinderen, ook van mij.
"Jij overdrijft," zei hij.
Misschien was me al teveel gebeurd, met ook een afscheid richting mijn makers en een vaarwel naar háár die van mij een vader had kunnen maken, waarmee ik enkele minuten universeel liefhebben had mogen ervaren en die me toch niet zozeer liefhad als dat ze mij die tijden zei. Teveel om ook van overdrijven te worden beticht, al helemaal in deze. Uitgeput bleef ik thuis en baas wilde mij niet meer terug.

Stop de tijd, plof, op het Kronenburgerparkgras, nog beduusd van wat gebeurd was, de tienminutenmarathon uitgelopen en beseffend dat ik nog bij lange na -inshallah- niet bij de finish was aangekomen, duizelde het mij van dit verleden en de nu te plukken mogelijkheden.
Zo zat ik daar, één van de eerste februaridagen in het jaar, half opgejaagd, mijn eigen adem pogend te bedaren met wat staren, toen ik links van me ineens een hele groep eenden liggen zag, op dat gras, de buitenste nog net niet tegen me aangeschurkt. Ze moesten hier zijn gekomen tijdens mijn tienminuten-dromen. Hun vertrouwen in mij ontroerde mij en leek me te willen zeggen: "Niets meer dan dit. Zit."
De zon brak door, heus waar, en het werd zelfs lekker warm.

Wat verderop, de heuvel af, wandelde over het pad een grijze man. Hij en ik de enige mensen in het park, in mijn roes van de sprekende omgeving, werd hij mijn oudere evenbeeld. Hij nam de tijd voor elke stap, als hij de tijd al aandacht gáf, en leunde daarbij op zijn stok. Hoe moeilijk deze man ook liep, hij bukte zich en raapte een chipszak van de grond, gooide die later in de prullenbak die een paar passen verderop stond. Geen enkele keer keek hij op naar mij, misschien was ik wel ongezien, maar deze ene oude man bracht een rust inzicht voor meer dan tien. Ik zuchtte, ademde 't voorgaande uit, voelde mij na lange tijd weer eens leeg -en de eenden vlogen op richting de vijver.

[wordt vervolgd]